DE BOEKDRUKKUNST
Dit hoofdstuk beschrijft de ontwikkeling van de oudste druktechniek vanaf de eerste producten tot en met de 20ste eeuw. Deze techniek maakt gebruik van hoge en lage delen van bijvoorbeeld een blok hout. Alleen de hoge delen komen bij het drukken in contact met inkt en het papier. Deze techniek staat bekend als boekdruk, omdat hij voor het eerst op grote schaal werd gebruikt voor het drukken van boeken. Van de cursief en donkerblauw weergegeven woorden wordt een korte uitleg zichtbaar als ze worden aangewezen
 
houtsnede
Het blokboek
Aan het eind van de 14de eeuw verschenen de eerste prenten, die van houtsneden werden gedrukt. Daarvoor maakte men eerst een tekening op een blok hout en sneed alles buiten de lijnen van de tekening deels weg, zodat de lijnen hoger dan de rest van het blok werden. Om letters op de prent leesbaar te laten zijn, moesten ze in spiegelbeeld worden getekend en uitgesneden. Soms verscheen een serie prenten in boekvorm en zo kwam men op het idee om boeken met (hoofdzakelijk) tekst te gaan drukken. Voor iedere pagina werd de tekst in een blok hout uitgesneden. De boeken die op deze manier werden gedrukt worden daarom blokboeken genoemd. De blokken kwamen soms in andere handen en werden dan opnieuw gebruikt. Zo komt het dat er van de nu nog bekende blokboeken verschillende edities bekend zijn. Het snijden van de boekpagina's vergde, net als het schrijven, zeer veel tijd. En als de snijder een kleine fout maakte, dan moest de hele pagina opnieuw gesneden worden. Geen wonder dat men op zoek ging naar een snellere manier van werken. Uiteindelijk leidde dat tot wat wij 'de uitvinding van de boekdrukkunst' zijn gaan noemen.
 
De uitvinding van de boekdrukkunst
We hebben gezien dat het principe van de hoogdruk al bekend was. Waaruit bestond dan die 'uitvinding'? Eenvoudig uit een systeem om losse metalen letters te gieten - men zou dan ook beter van de uitvinding van het lettergieten kunnen spreken. Het is niet zeker wie de uitvinder is, maar het meest waarschijnlijk was het Johannes Gutenberg. Van hem zijn met zekerheid de oudste drukwerken met dit systeem bekend en bovendien was hij als goudsmid bekend met het gieten van metalen.
En wat was nu het grote belang van die uitvinding? Natuurlijk de grotere snelheid waarmee boeken en pamfletten konden worden vervaardigd, maar vooral (en zonder dat de uitvinders dit hadden bedoeld) dat nu het ene boek precies gelijk was aan het andere en dat men zeker kon zijn dat ieder van die boeken door de schrijver was gecontroleerd. De schrijver kreeg nu immers drukproeven, waar hij iedere fout uit kon halen, vóórdat het boek werd gedrukt. Een ander punt, wel aardig om te onthouden, is dat het gedrukte boek het eerste machinaal vervaardigde massaproduct was. Voor menigeen, die destijds een bibliotheek van manuscripten bezat, een reden om deze 'confectieboeken' niet te willen bezitten.
 
De kinderjaren
De geleerden uit die tijd hadden grote belangstelling voor oude Griekse en Latijnse geschriften. Zij zochten en vonden die in kloosterbibliotheken. Want daar bloeiden tijdens de regering van Karel de Grote de wetenschappen en werden veel 'klassieken' vertaald en overgeschreven in de letters van die tijd, de Karolingse Minuskels. En zo kon het gebeuren dat in een tijd, waarin de gangbare letter de Gotische was, omstreeks 1425 een groep geleerden, 'Humanisten' genaamd, vol bewondering raakte voor de duidelijkheid van de letter die zes- à zevenhonderd jaar daarvoor was ontstaan. Die bewondering leidde tot nadoen en dit nadoen deed de zogenaamde Humanistische Minuskel ontstaan.
Toen de boekdrukdrukkunst vanuit Duitsland tot in Italië was doorgedrongen, duurde het niet lang of de Humanistische Minuskel werd gegraveerd tot drukletter. Sweynhem en Pannartz, Johan en Wendelin van Speyer (da Spira), allen Duitsers, en Nicolas Jenson, een Fransman, vestigden zich in Venetië en Rome en waren de eersten die de nieuwe letter gebruikten (± 1486). De in Italië gevestigde drukkers en lettersnijders kregen steeds meer invloed op de ontwikkeling van de boekdrukkunst. Aldus Manutius was de eerste die uit het kanselarijschrift (Cancellaresca), het in brieven en akten gebruikte handschrift, een drukletter liet snijden: de eerste cursief!. Deze letter werd voornamelijk in kleine uitgaven van Latijnse klassieken gebruikt, omdat hij smal was en dus veel letters per regel toeliet. Het succes was zo groot dat andere drukkers in Rome en Lyon de cursief ook gingen gebruiken. Het heeft niet veel gescheeld of de normale boekletter was niet romein (rechtop), maar cursief (schuinstaand) geweest.
Heel lang werd vrijwel ieder gedrukt boek geïllustreerd, wat in de handgeschreven boeken al gebruikelijk was. Daarvoor gebruikte men de houtsnede. Maar niet alleen voor boekillustraties, ook voor de prent (als zelfstandig kunstwerk) werd de houtsnede gebruikt door grote kunstenaars als Albrecht Dürer, Holbein en Lucas van Leyden. Toch werd de houtsnede op den duur verdrongen door een techniek die een rijke nuancering, meer tinten grijs tussen zwart en wit kon suggereren: de kopergravure en later de ets. Maar de drukkers van boeken werden daardoor wel gedwongen twee verschillende druktechnieken te gebruiken.
In 1476 voegde de in Venetië wonende Duitse drukker Ratdolt de eerste echte titelpagina aan het boek toe. Sindsdien vertoont juist deze pagina het meest de belangrijkste karaktertrekken van de stijlperiode. Belangrijke kunstenaars werkten mee om de titelpagina te voorzien van randen en symbolische voorstellingen. De technische mogelijkheden van vooral de kopergravure zorgden voor overladen titelpagina's, in stijl nauw verwant met wat in de architectuur, de mode en de schilderkunst getoond werd. Maar ook in de lettervorm zien we de geest van die tijd. Zo werden niet alleen de schreven langer en puntiger, maar ook het verschil tussen dik en dun werd groter. Daarbij was de invloed van de 'Italiaanse' lettersnijders het grootst. En rond 1500 waren hun letters zo goed, dat er nauwelijks verbeteringen mogelijk waren. Maar dat betekende zeker geen stilstand in de ontwikkeling van de drukletter.
 
De 16de en 17de eeuw
De overheersende invloed van de 'Italiaanse' lettersnijders begon af te nemen. Maar omdat hun letters zo goed waren, gebruikten hun opvolgers die als uitgangspunt voor hun eigen letters. Lettersnijders (nu zouden wij ze ontwerpers noemen) waren in dienst van één drukker. Maar soms waren ze nog beide, zoals de Fransman Garamont. Één van diens letters kreeg later zijn naam en wordt nu nog (zij het wat in aangepaste vorm) voor de computer gebruikt. Drukkers werden in de 16de eeuw belangrijke mensen. Een voorbeeld daarvan is de Antwerpse drukker Christoffel Plantijn, die twintig persen aan het werk had en natuurlijk de daarvoor benodigde zetters en drukkers. Plantijn betrok zijn letters van onder andere Garamont en wordt beschouwd als een van de belangrijkste drukkers uit de 16de eeuw. De Hollandse drukkers worden in de 17de eeuw belangrijk. Louis Elsevier begon als boekverkoper in Leiden en liet bij zijn dood in 1617 een internationale dukkerij-uitgeverij na. Zijn nazaten zetten de zaak voort en breidden hem uit. Het werk van bijna alle beroemde Europese auteurs uit de 17de eeuw werd door hen uitgegeven. Het Amsterdamse drukkersgeslacht Blaeu was en is wereldberoemd als drukkers van kaarten en atlassen. Een 17de eeuwse Hollandse lettersnijder was Christoffel van Dijck, die veel letters sneed voor de beroemde drukkers Elsevier. De letters van Van Dijck werden overal in Europa gebruikt en met name in Engeland populair.
 
De 18de eeuw
In 1703 begon Izaac Enschedé een kleine drukkerij in Haarlem, waaraan hij in 1743 een lettergieterij toevoegde. De lettergieterij zou veel bijdragen aan de roem van de Enschedé's. In 1768 verscheen een nu beroemde letterproef van Joh. Enschedé & Zonen met letters van J.M. Fleischman, waaronder een type dat al de richting aangaf voor de latere letters van Didot en Bodoni.
Onder invloed van de koper- en staalgravure gingen verschillende ontwerpers het verschil tussen dik en dun van de letters steeds groter maken. De horizontale delen van de letter werden soms gelijk aan de dikte van de schreef. De belangrijkste van de ontwerpers uit die tijd was John Baskerville uit Birmingham. Het nieuwe idee werd later ten volle toegepast door Giambattista Bodoni en François en Firmin Didot. Maar ook op een ander gebied was Bodoni een vernieuwer. Zijn strakke titelpagina's met een weloverwogen rangschikking van de tekst waren een grote verandering van de typografie na de overdadig versierde titelpagina's.
Aan het eind van de 18de eeuw kwam de Engelse kopergraveur Thomas Bewick op het idee in kops palmhout te graveren en dit houtblok als een houtsnede af te drukken. Deze nieuwigheid bleek van groot belang te zijn. Vóór die tijd werden boeken doorgaans geïllustreerd met gravures in koper of staal. Bij deze gravures is het beeld niet verhoogd, zoals bij de boekdruk, maar verdiept en wordt daarom diepdruk genoemd. Door deze heel andere druktechniek moesten illustraties en tekst apart van elkaar worden gedrukt. Dat kostte niet alleen veel meer tijd, maar er konden zich ook technische problemen voordoen. In een houtgravure konden niet alleen de fijnste lijnen en nuances worden aangebracht, maar het blok kon ook tegelijk met de letter worden afgedrukt. Daardoor werd het mogelijk een geïllustreerd boek met één techniek en dus veel sneller te drukken.
 
De 19de eeuw
Dankzij de houtgravure konden tijdschriften en dagbladen geïllustreerd verschijnen. Overal verrezen ateliers waar xylografen de meestal door anderen betekende blokken zaten te graveren. Daarnaast kwam er een nieuwe druktechniek op: de steendruk, die in 1796 door Alois Senefelder was uitgevonden. Deze techniek was bij uitstek geschikt voor het drukken van affiche's en etiketten. Ook de letters voor dit drukwerk waren getekend en om ze te laten opvallen, kwam men soms tot de vreemdste lettervormen. Helaas gingen ook lettergieterijen deze fantasieletters maken.
Een kleine groep rond de Engelsman William Morris wilde vanuit het vakmanschap de wansmaak bestrijden. Morris was vóór alles handwerkman en zag de machines als een kwaad, wat in een tijd van voortschrijdende mechanisatie natuurlijk niet vol te houden was. Zijn leerlingen gingen de machine als werktuig zien en brachten fraaie dingen tot stand. Pas in het begin van de 20ste eeuw konden zij de vruchten van hun doorzettingsvermogen oogsten.
De mechanisatie ging in deze eeuw in hoog tempo verder. Zo kwamen er snellere drukpersen. De eerste cilinderpersen kwamen in 1814 in gebruik. En de nieuwe degelpersen vervingen de oude handpers in de kleinere drukkerijen. Zo'n 20 jaar na de uitvinding van de fotografie maakte Firmin Gillot in 1850 het eerste zinken cliché, waarmee de mogelijkheden voor het drukken van illustraties verder werden uitgebreid. Aan het eind van deze eeuw werden de eerste zetmachines in gebruik genomen. Met de komst van de graveermachine voor matrijzen konden de lettergieterijen hun producten verder perfectioneren. In een periode van nog geen 100 jaar veranderde er méér dan in de driehonderd jaar daarvoor.
 
De 20ste eeuw (en verder)
De hernieuwde belangstelling voor de letter, die aan het eind van de voorgaande eeuw begon, zette door. Ontwerpers als S.H. de Roos, Jan van Krimpen, Eric Gill en Herman Zapff schiepen vele fraaie letters, die over de hele wereld hun weg vonden.
Handel en industrie hadden steeds meer behoefte om hun producten aan te prijzen. Dat gebeurde veelal door middel van advertenties in kranten en tijdschriften. Omdat die hun eigen beperkingen hadden, werden er dan ook letters speciaal voor dit doeleinde ontworpen.
De technische ontwikkelingen gingen razendsnel. Steeds snellere persen vereisten een steeds snellere productie van het zetwerk. Na 1945 werd het handzetten in Nederland steeds meer verdrongen door de zetmachines van Linotype en Monotype. Het streven naar zo kort mogelijke productielijnen leidde tot nieuwe technieken, zoals de offsetdruk en het fotografisch zetten. En zo kwam er in de jaren 70 van deze eeuw vrijwel een eind aan het commercieel gebruik van een (toen) meer dan 500 jaar oude techniek. Vele drukpersen, zetmachines, en kilo's loden letters gingen daardoor verloren. Maar dankzij de mensen, die dit deel van ons culturele erfgoed wilden bewaren èn hun kennis ervan doorgeven, ging niet àlles verloren. Daardoor kan er in grafische musea nu nog altijd de techniek van de boekdrukkunst (en meer) worden gedemonstreerd. Maar ook liefhebbers, al of niet verenigd in de Stichting Drukwerk in de Marge, maken en verkopen tot op de dag van vandaag vaak zéér fraai drukwerk met deze honderden jaren oude techniek.
© a.a.j. buisman  /  laatst gewijzigd 17 april 2012