Deze lijst van WOORDEN EN BEGRIPPEN UIT DE BOEKDRUK is slechts een kleine selectie uit de enorme hoeveelheid drukkers- en zetterswoorden die er bestaat. Als u op letter in het menu klikt, dan gaat u direct naar het eerste woord, dat met die letter begint. Door op een in blauw 'gedrukt' woord te klikken springt u naar dat specifieke woord. Een sterretje geeft aan, dat het woord in de lijst voorkomt.
AAN- EN AFHALEN
Een zettersterm voor aanhalingsteken 'openen' respectievelijk 'sluiten'.
 
AUGUSTIJN
De typografische maateenheid, onderverdeeld in 12 punten. De lengte van 1 augustijn is gelijk aan 4,5108 mm. Zie ook Cicero
 
BILJETLETTER
Zeer grote letters, die werden gebruikt voor affiches. Deze letters zijn meestal van hout.
 
BLADSPIEGEL
De denkbeeldige rechthoek op een gedrukte pagina waarbinnen de afdruk staat.
 
BOEKDRUK
De oudste grafische techniek. Omdat de drukkende elementen, die de inkt aan het papier afgeven, hoger staan dan de niet-drukkende wordt het ook hoogdruk genoemd.
 
BOEKLETTER
Letters in de corpsen 8 t/m 14 punten, die vooral bestemd zijn voor boekwerk en lange 'leesteksten'.
 
BOK
Een zetterijmeubel met een schuin opstaand werkblad, waaraan de zetter werkt. In de bok worden de kasten geschoven, zodat het iets weg heeft van een ladenkast. Zie ook Loket
 
BROODLETTER
De lettersoorten waarmee de drukker zijn "dagelijks brood" verdiende. Dit is vrijwel synoniem met boekletter*. Zie ook Smoutletter
CICERO
Een andere naam voor de augustijn. In het Duits de benaming voor het corps* van 12 punten. In het Frans staat cicéro voor het corps van 11 punten.
 
CORPS
De maat van een letterstaafje. Tegenwoordig wordt het corps in punten uitgedrukt, maar vroeger werd het corps aangeduid met hun eigen naam. Bijvoorbeeld: Nonparel stond voor corps 6, Galjard voor corps 8, Dessendiaan voor corps 10, Grote Paragon voor corps 20 en Kleine Kanon voor corps 24.
 
CURSIEF
Aanduiding voor letters die schuin staan en in vorm enigzins afwijken van de romein*. Er zijn lettertypen met een schuine variant die in vorm gelijk is aan de romein. Deze wordt schuine romein genoemd.
DISTRIBUEREN
Nadat een zetsel is afgedrukt, moeten de letters en het andere gebruikte materiaal op hun eigen plaats worden opgeborgen. Dit werk wordt distributie of distribueren genoemd.
 
DIVISIE
Het afbreekstreepje of koppelteken.
 
DRESSEREN
Voor een mooi gelijkmatige afdruk moet de drukvorm overal even hoog zijn. Om dat te bereiken wordt met een houten plankje en een rubber hamer het zetsel gelijk geklopt, voordat de vorm wordt vastgezet om op de pers te kunnen plaatsen.
DRUKPROEF
Als het zetwerk klaar is, dan wordt er een afdruk van gemaakt. De opdrachtgever controleerd deze afdruk op fouten.
 
DUITSE KOMMA
Schuin streepje om breuken in teller en noemer te verdelen. Soms ook gebruikt als komma in regels die geheel uit kapitalen* zijn gezet. In computertaal bekend als 'slash'.
 
FANTASIELETTERS
Al die letters waarvan vorm en stijl niet kunnen worden ondergebracht in de rubrieken van de letterclassificatie*.
 
FORMAATWIT
Grote stukken wit van ijzer of aluminium, die worden gebruikt bij het inslaan van een vorm.
 
GALEI
Een metalen of houten rechthoekige plaat met aan drie zijden een opstaande rand. Op metalen galeien worden gezette tekst, cliché's en andere onderdelen (bijv. lijnen) samengevoegd tot een rechthoekige vorm, die kan worden afgedrukt. Houten galeien dienen om zetsel vóór of na het drukken op te bergen.
GELIJKSTELLEN
Kapitalen voor het oog op gelijke afstand van elkaar brengen door het toevoegen van dunne spaties. Verschillende letters dragen veel wit aan één of twee kanten bovenaan (A, L) of onderaan (T, V, W). De rondingen van andere letters (C, D, O, Q) hebben ook een verhoogde witwerking.
 
GETEKENDE LETTERS
Letters met een accent, zoals de è of û.
HAAK
Het gereedschap, waarin de zetter de loden letters plaatst en zo de regels vormt. De haak kan op iedere willekeurige maat worden gesteld.
 
HEL
Apart vakje in de kast, waarin door de zetter beschadigde letters worden gelegd.
 
HOERENJONG
Zo noemt men een niet volle laatste regel van een alinea als eerste regel van een pagina.
INITIAAL
Zo wordt een grote letter aan het begin van een hoofdstuk genoemd. In de handgeschreven boeken (manuscripten) werd die vaak zeer fraai versierd. Ook in de eerste gedrukte boeken waren initialen gebruikelijk. Van verschillende lettertypen (bijvoorbeeld Aigrette en Erasmus) zijn speciale initialen ontworpen.
 
INSLAAN
Wordt ook wel insluiten genoemd. Hiermee bedoelt men het in een gietijzeren raam vastzetten van zetsel.
 
INTERLINIE
Een dunne strook lood (even hoog als wit*), die tussen de regels wordt geplaatst. Ook wel interlijn genoemd. Interlinies zijn er in verschillende lengten in een dikte van 1, 2 en 3 punten. Het gebruik van interlinies verhoogt vaak de leesbaarheid van zogeheten platte tekst.
KAPITALEN
Vakterm voor hoofdletters.
 
KAST
Een in vakjes verdeelde ondiepe lade, waarin loden letters worden opgeborgen. Wordt door leken wel (onjuist) letterbak genoemd. Naast de meest voorkomende driekwart kast is er de halve of smoutkast. Verder zijn er speciale kasten voor lijnen, clichés en kastwit* van verschillende corpsen (geriefkast)
 
KASTWIT
Al het wit* dat in een kast* hoort (dikke en dunne spatie, pasje, vierkant en kwadraten*).
 
KLEINKAPITALEN
Letters met de vorm van kapitalen*, maar kleiner zijn dan de normale. De hoogte ervan is, afhankelijk van het lettertype, meestal iets hoger dan de x-hoogte*.
 
KWADRATEN
Grotere stukken wit, varIërend van 1½ tot 4 augustijn lang, dat tot het kastwit wordt gerekend.
LETTERCLASSIFICATIE
Een methode om de drukletters in een overzichtelijk systeem te rangschikken. Daarbij wordt gelet op de vorm van de schreven, contrast tussen dik en dun, enzovoort. De meest bruikbare is die van Vox, die in de rubriek DRUKLETTERS te vinden is.
 
LETTERHOOGTE
De totale hoogte van het letterstaafje*, gemeten van het letterbeeld tot de onderkant. In Nederland is dat algemeen de Hollandse hoogte (24,85 mm). Verder is er de Engelse hoogte (23,32 mm), de Franse hoogte (23,55 mm) en Duitse hoogte (23,56 mm).
 
LETTERPROEF
Een letterproef dient om een beeld van verschillende lettertypen te tonen. Van ieder type wordt van de beschikbare corpsen (grootte) en variant (cusief, vet, enz.) een paar regels tekst gezet. Om het compleet te maken, wordt er ook wel het alfabet, cijfers, leestekens en bijzondere tekens toegevoegd.
 
LETTERSTAAFJE
Een staafje waarop de letter is gegoten.
LOKET
Een bok*, uitgebreid met ruimte voor interlinies en ander wit* boven het werkblad en/of naast de kasten.
MOET
Aanduiding voor wat op de achterkant van een in boekdruk als een licht reliëëf zichtbaar is. De drukker probeert dit zoveel mogelijk te vermijden.
OBLONG
Een drukwerk (bijvoorbeeld een boek) waarvan de hoogte kleiner is dan de lengte heet in het grafische vak oblong. Bijvoorbeeld: 15 cm hoog en 30 cm breed.
 
ONDERKAST
Vakterm voor zogenaamde 'kleine letters' (a, b, c, enzovoort). Oorspronkelijk bestond een kast uit twee delen: één voor de kaptitalen, klein kapitalen en minder voorkomende tekens en één voor de 'kleine letters', leestekens en spaties. De eerste stond wat hoger op de bok en werd bovenkast genoemd. Toen kleinkapitalen niet meer bij ieder lettertype werden gegoten, werden boven- en onderkast samengevoegd tot de zogeheten driekwartkast.
 
ONDERLAAGWIT
Zetmateriaal, dat 1,5 of 1,75 mm lager dan de letters is. Het dient om er cliché's op aan te brengen, waarvoor meestal speciaal tweezijdig plakband gebruikt.
 
OPBINDEN
Om het zetsel* bijelkaar te houden, windt de zetter er een paar keer een touwtje om en zet het vast door aan het uiteinde een lus te vormen en die tussen de windingen en zetsel door te trekken.
 
OVERZETTEN
Het afgeven van inkt van een gedrukt vel op de achterkant van het volgende vel. De oorzaak is vaak te vet drukken of langzaam drogende inkt.
PASJE
Een spatie* ter dikte van de helft van het corps*. In een verzorgd zetsel wordt het pasje niet gebruikt als woordspatie.
 
PASTEI
Vakterm voor zetsel* dat uit elkaar is gevallen. In dat geval moeten (bijvoorbeeld) regels opnieuw worden gezet. In het ergste geval moet een zetsel geheel opnieuw worden opgebouwd.
 
PICA
De Engels/Amerikaanse typografische maateenheid, onderverdeeld in 12 punten. De lengte van 1 pica is gelijk aan 4,2137 mm.
 
PICAPUNT
Eén twaalfde deel van de pica. Een Picapunt is gelijk aan 0,3511 mm.
 
PROEF
Zie Drukproef
 
PUNT
Eén twaalfde deel van de augustijn (of cicero)*, gelijk aan 0,3759 mm. Er gaan 2660 punten in 1 meter.
REGLET
Een strook lood (even hoog als wit*) van 6 of 12 punten dik. Regletten van 16 of 18 punten dik komen ook voor.
 
ROMEIN
Vakterm voor een rechtopstaande letter.
SCHOONDRUK
De eerste.
 
SMOUTKAST
Een kast* (ongeveer half zo hoog als de driekwartkast) voor de zogeheten smoutletters*.
SMOUTLETTER
Woord, dat vroeger werd gebruikt als tegenstelling tot broodletter*. Onder smoutletters verstaat men allereerst grote corpsen* (vanaf 16 punten) en fantasieletters*.
 
SPATIE
Wit* om tussen de woorden te zetten. Lange tijd was dat het pasje* ofwel de helft van het corps. Daarna werd als standaard 1/3 van het corps* gebruikt.
 
SPATIËREN
Tussen iedere letter van een woord dezelfde (dunne) spatie zetten. Dit wordt wel gedaan om een woord iets te benadrukken. zie ook Gelijkstellen
 
STEEN
Tafel waarop het zetsel wordt ingeslagen. Vroeger was het steen voorzien van een vlak en glad gepolijste hardsteen. Later was het blad van gietijzer. Onder het steen wordt vaak het formaatwit* opgeborgen.
TYPOGRAFIE
Het drukken van met uit losse letters en andere elementen samengestelde drukvormen (boek- of hoogdruk). Onder typografie verstaat men tegenwoordig ook de vormgeving van drukwerk.
VET
Lettters die zwaarder van tekening zijn dan de normale noemt men vet. Er kunnen verschillende variaties van vet voorkomen, zoals half-vet en extra-vet.
 
VIERKANT
Wit*, even breed als het corps*, dat tot het kast- of letterwit behoort.
WIT
Al het materiaal in een zetsel dat lager is dan de letters en daardoor niet van inkt wordt voorzien. Het kleinere wit (spatie*, pasje*, vierkant* en kwadraten*) ligt in de letterkast en wordt daarom kastwit* genoemd. Daarnaast is er tabelwit, formaatwit* en onderlaagwit* (ook clichéwit genoemd).
X-HOOGTE
De hoogte van de onderkast* x (dus ook van a, c, e, enzovoort). Deze kan in hetzelfde corps*, per letterontwerp verschillen.
 
XYLOGRAFIE
Het afdrukken van in hout uitgesneden tekst en/of afbeeldingen, ofwel houtsnede. De eerste gedrukte boeken, de zogeheten blokboeken, zijn op deze wijze gedrukt.
ZETHAAK
Het gereedschap, waarin de zetter de loden letters plaatst en zo de regels vormt. De zethaak kan op iedere willekeurige maat worden gesteld.
 
ZETLIJN
Is meestal van koper en lijkt op een interlinie, maar dan op letterhoogte. De zetter gebruikt hem om de letters makkelijker in de haak te laten glijden. Telkens als een regel is gezet plaatst de zetter de zetlijn op die regel.
ZETSPIEGEL
Zie Bladspiegel.
 
ZETSEL
Alles wat gezet is, van één enkele regel tot constructies met lijnen, cliché's, ornamenten, enzovoort.
© a.a.j. buisman  /  laatst gewijzigd 27 maart 2007